Wet van 18 juli 2006 omtrent de huisvesting van de kinderen en het recht op persoonlijk contact

Wat de Wet Onkelinx wordt genoemd bevat eigenlijk twee onderdelen:

Bilocatie

Wat in de volksmond gewoonlijk “co-ouderschap” wordt genoemd is eigenlijk een verkeerde uitdrukking. Dit gezamenlijk ouderlijk gezag is al langer de regel. Dit houdt eigenlijk in dat beide ouders altijd samen belangrijke beslissingen moeten nemen en ook samen verantwoordelijk blijven voor hun kinderen. Als het ouderlijk gezag exclusief aan één der ouders wordt toegekend moet de rechter dat uitdrukkelijk motiveren en de ervaring leert dat dit in de praktijk bijna nooit gebeurt. (De hierna besproken motiveringsplicht om de bilocatie te weigeren zal dus, op termijn, vermoedelijk belangrijk zijn).

Daarnaast moet bepaald worden waar de kinderen zullen gehuisvest worden. Hier stelt de wet dat de rechter, op vraag van één van de ouders, bij voorrang de “mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen” onderzoekt.

Als beide ouders akkoord komen over die huisvesting dan moet de rechtbank die in principe homologeren “tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind” (maar enkele weken na het verschijnen van de wet stellen we reeds vast dat bepaalde magistraten oordelen dat bilocatie altijd strijdig is met het belang van het kind. Ik denk niet dat ze dit standpunt zullen kunnen behouden.)

Als beide ouders niet akkoord gaan dan stelt de wet dat de rechter bij voorrang de bilocatie moet overwegen. Indien de rechtbank vindt dat die oplossing niet de meest passende is kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen, m.a.w. bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de ene ouder en hun secundair verblijf (vroeger bezoekrecht genoemd) bij de andere. De wet preciseert uitdrukkelijk: “De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.”

Belangrijk is dus dat de rechtbank er zich niet mag van afmaken met passe-partoutformules bv. door te stellen dat zij van oordeel is dat een vaste lijn in de opvoeding een noodzakelijk gegeven is en dat wanneer twee ouders met verschillende visies daar op gelijke wijze aan bijdragen die rechtlijnigheid nooit bereikt kan worden. De rechtbank moet “bijzondere” redenen aanhalen die verband houden met de “concrete omstandigheden” van elke zaak.

De rechtbank kan ook:

  • voor de duur van maximum één maand, de procedure schorsen om partijen te verwijzen naar de “bemiddeling”.
  • een voorlopige uitspraak doen voor een termijn die ze vaststelt om de zaak ondertussen te laten onderzoeken bv. door een maatschappelijk enkwest.

Indien de zaak voor het eerst voor de Jeugdrechtbank wordt aanhangig gemaakt dan moet de Jeugdrechter, behoudens akkoord van alle partijen en van de Procureur des Konings, een voorlopige regeling uitspreken, voor de duur van maximum één jaar met vaststelling van de nieuwe zittingsdatum in het vonnis.

De zaak kan daarenboven, als de omstandigheden het vereisen, op ieder ogenblik opnieuw opgeroepen worden door het neerleggen van een conclusie of een schriftelijk verzoek daartoe.

De blijvende saisine, die al van kracht was voor de Voorzitter zetelend in kortgeding tijdens een echtscheidingsprocedure, wordt nu ook uitgebreid naar de Jeugdrechter. Dat houdt in dat een zaak die aanhangig gemaakt is en afgehandeld voor die rechter op eenvoudig verzoek opnieuw kan opgeroepen worden van zodra er “nieuwe elementen” zijn die aanleiding kunnen geven tot een wijziging van de oorspronkelijke beslissing.

Maatregelen om rechterlijke beslissingen afdwingbaar te maken

Wanneer één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de huisvesting van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren kan er voortaan beroep gedaan worden op de rechter om maatregelen uit te spreken die de onwillige dwingt tot medewerking.

Het was schrijnend vast te stellen dat een ouder die moedwillig een uitspraak naast zich neerlegde en alle ongemakken die dat meebracht op de koop toe nam, er meestal in lukte de kinderen zolang weg te houden van de andere tot zij totaal vervreemd waren en de rechter soms moest oordelen dat het niet meer in het belang  van het kind was om dat contact te herstellen.

Gerechtsdeurwaarders hebben al jaren geleden beslist uitspraken omtrent de kinderen niet meer gedwongen uit te voeren. Zij beperkten zich tot de vaststelling dat de ouder die recht had op de kinderen zich vruchteloos aanbood om zijn recht uit te oefenen.

Er was alleen strafklacht mogelijk en sommige rechters waren daar zeer consequent in. De behandeling bleef echter zolang uit dat er misschien wel gestraft werd maar dat dit het contact met de kinderen niet herstelde. Men kon rechtstreeks dagvaarden maar dan oordeelden heel wat magistraten dat ze onvoldoende voorgelicht werden en verzochten het openbaar ministerie dan ook inlichtingen in te winnen. Door overwerk van de parketten en omdat die zaken geen absolute prioriteit kregen kwam er opnieuw geen dringende oplossing.

De nieuwe wet probeert dit op te lossen door:

  • Te stellen dat de rechter die de beslissing heeft getroffen die niet wordt uitgevoerd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt, bevoegd blijft om alle maatregelen te treffen om te verhelpen aan het probleem.
  • Hij moet uitspraak doen met voorrang boven alle andere zaken. 
  • Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind. Hij kan ook de onwillige ouder veroordelen tot het verbeuren van een dwangsom en hierbij bepalen dat de beperkte beslagmogelijkheid voorzien door artikel 1412 Ger. W. niet van toepassing zijn. Hij kan m.a.w. stellen dat er geen enkele schijf is van het inkomen die niet vatbaar is voor beslag.
  • Hij kan alle andere dwangmaatregelen uitspreken die hij nodig acht en bv., rekening houdend met het belang van het kind, de personen aanwijzen die gemachtigd zullen zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de ten uitvoerlegging van zijn beslissing. 
  • Al die beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, d.w.z. ondanks verzet of beroep.
  • Behalve in geval van dringende noodzakelijkheid kan de rechter ook verwijzen naar de bemiddeling, een verzoeningspoging ondernemen of nieuwe onderzoeksmaat-regelen laten verrichten zoals een maatschappelijk enkwest of een deskundig onderzoek.  
  • In geval van absolute noodzaak kan er zelfs een eenzijdig en kosteloos verzoekschrift worden neergelegd. Dit wil zeggen dat er een beslissing komt zonder dat de andere partij wordt gehoord en zonder dat er een tegensprekelijk debat wordt gevoerd.
Ook wanneer de niet uitgevoerde maatregelen opgenomen werden in een overeenkomst voorbereidend tot echtscheiding bij onderlinge toestemming kan aan de rechtbank een verzoekschrift worden voorgelegd om voornoemde maatregelen te horen uitspreken.
Publicaties